EMU saldo
(x € 1 mln.) | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
Individuele referentiewaarde | -181 | -148 | -172 | -138 | -103 | -103 | -103 |
Berekend EMU-saldo | -126 | -32 | -314 | -165 | -63 | 31 | 67 |
55 | 116 | -142 | -27 | 40 | 134 | 170 |
In de Wet Hof is bepaald dat lokale overheden een gemaximeerd aandeel mogen hebben in het toegestane EMU-tekort voor de totale Nederlandse overheid, uitgedrukt in procenten van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Hiermee komt Nederland tegemoet aan de begrotingsregels die door Europa gesteld zijn voor de totale overheid. Het aandeel van de decentrale overheden in het maximale tekort van 3% van het BBP is vastgesteld op 0,5% van het BBP. Het aandeel van het totaal der gemeenten hierbinnen is vastgesteld op 0,32% van het BBP.
De individuele referentiewaarde is een doorvertaling van norm voor het totaal der gemeenten naar een afzonderlijke gemeente, op basis van de begrotingstotalen. De individuele referentiewaarde is geen strikte norm, maar geeft de afzonderlijke gemeenten wel een indicatie van hun maximale aandeel in het toegestane EMU-tekort. Het ministerie van Binnenlandse Zaken zal jaarlijks in de zogenoemde septembercirculaire de individuele referentiewaarden publiceren.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat we in 2016 de referentiewaarde overschrijden met € 27 mln. Er is met het huidige kabinet afgesproken dat er in deze kabinetsperiode nog geen sanctie wordt geheven bij het overschrijden van de norm die voor alle gemeenten tezamen geldt. Pas bij jaarrekening wordt de definitieve realisatie van het EMU-saldo berekend en kan bezien worden in hoeverre de norm dan overschreden wordt. Daarbij zijn we ook afhankelijk van de realisatie van mede-overheden. De cijfers uit het verleden laten zien dat het gerealiseerde EMU-saldo altijd binnen de norm is gebleven, ondanks hogere ramingen aan het begin van het jaar.
